TTK-Wedstrijd/december2005verhalen
Inhoud
Wedstrijd inzendingen Verhalen, December 2005[bewerken]
De tweede TTK-wedstrijd, December 2005. Het onderwerp was 'Regenachtige nacht/Nachtelijke regen'. Dit zijn de inzendingen in de catagorie Verhalen. (Men kan rechtstreeks naar een verhaal door op de inhoudsopgave hier links te klikken.)
De inzendingen voor de catagorie Kunst en Gedichten kan je vinden door op de link te klikken.
Klik hier om terug te gaan naar de grote TTK-wedstrijd pagina
De top 3 werd:
1e plaats: 'Een Duister Lot' van Biancavia
2e plaats: 'Het Duister Van De Nacht' van DaMart
3e plaats: 'Morgen komt de regen' van _Arual_
Hier komen de 6 inzendingen:
Satyre[bewerken]
Geschreven door Ancient
Een regendruppel viel op haar neus. Achter haar sloeg de deur van de
discotheek dicht. Ze keek op haar horloge. Het was al ��n uur, laat, en ze
zou naar binnen moeten sluipen, anders werd haar moeder erg boos. Met moeite
opende ze het fietsslot en ze haalde het fiets uit het rek. Het was een
gezellige avond geweest, lekker met vriendinnen Breezers drinken, beetje
flirten, dansen. Maar ze moest nog een paar kilometers door het bos naar het
dorp fietsen, daar zag ze tegenop.
Ook andere druppels vielen nu een voor een op haar neus. Dat moest er nog
bijkomen, regen. Gelukkig regende het niet hard. Ze trok haar jasje dicht.
Nog net kon ze een auto ontwijken. Ze hoorde de bestuurder schelden, maar ze
fietste hard door. Aan het eind van de straat waren de eerste bomen van het
bos te zien. Daar zou ze redelijk beschut zijn tegen de regen. Ze fietste
even door en al snel omringde de bomen haar.
Godverdomme, kankerfiets! Ze schopte tegen de fiets. Ze voelde aan de
kettingkast. De ketting was eraf geschoten. Olie kleefde aan haar vingers.
Er was niet genoeg licht om hem er terug op te zetten. Teringfiets, waarom
moest hij nou net nu kapot. Ze zuchtte. De bosweg was nog ongeveer drie
kilometer. Dan maar lopen. Haar vieze vingers zette ze aan het stuur. Achter
haar klonk iets.
Geen bladeren, het had geklonken als.gelach
De wind? Of waren het haar gedachtes?
Ik heb het vast verbeeld, praatte ze zichzelf aan. Ze deed weer een stap.
Nu klonk het gelag weer. Nu harder. Was het haar angst die haar dingen liet
horen. Ze staarde om haar heen. De regen tikte nog steeds vrolijk op haar
schouder. Er was niets achter haar. Het was verbeelding. Maar wat was dat op
de tak? In het vale licht van de weinige lantaarns naast het fietspad zag ze
een schim, een schaduw.
Lukt het? Het was een duidelijke stem geworden. Het klonk vanaf de kant
van de tak. Ze zette haar fiets tegen de boom en liep over het fietspad de
kant van de stem op. Ik woon in het bos, als je wilt kun je met me meekomen
en bij mij overnachten. Het was een jongen die op de tak zat. Best knap. Ze
schatte hem ongeveer achttien jaar. Ik.Ik moet naar huis.en het is nog
een lange weg. Antwoordde ze. Weet je zeker dat je niet wilt? het begon
harder te regenen. Haar haar werd nu echt nat, en ze wou dat ze ergens kon
schuilen. Nouokay dan, maar haal je niets in je hoofd, ik heb een mes bij
me, en een deospray en aansteker.
De jongen sprong van de tak. Met een plof raakte zijn zwarte schoenen het
asfalt van de weg. Met kleine passen, het leken bijna sprongetjes, liep hij
naar haar toe. Hij tikte haar even tegen de schouder. Deze weg. Hij liep
naar de struiken, en samen baanden ze een weg erdoorheen. Hij leek geen last
te hebben van de regen, zijn kleren leken niet nat te worden en ook zijn
haar was nog droog. Vreemd, want haar kleren waren al helemaal doorweekt.
Uit het bos klonken geluiden. Het was muziek, ze kon niet zeggen dat ze het
mooi vond, maar het was welapart. Tussen de bladeren zag ze vuur, en drie
schaduwen stonden eromheen. mijn vrienden. Verklaarde de jongen. De
schaduwen begonnen al vorm te krijgen. Ze waren ongeveer even oud als hij.
Twee hadden een mediterraans uiterlijk. In hun midden was er een groot vuur
gestookt die geen moeite had met branden door de regen. In tegendeel, de
druppels leken het juist aan te wakkeren. Nu ze er toch aan dacht, de
vrienden waren ook niet nat.
Zoals ze al gehoord had, hadden de jongens instrumenten. Een had trommels
bij zich, een ander had een panfluit bij zich en de laatste een klein
harpachtig ding. De muziek die ze maakte werkte hypnotiserend op haar. Haar
lichaam moest dansen, ze kon zich niet verzetten. Ook de jongen uit het bos,
hij zei dat hij Jan heette ofzoiets, ze had hem niet goed kunnen verstaan,
danste. Ze vervielen in een heftige dans, en ook de regendruppels leken om
hun heen te dansen, te wervelen. Een storm, zonder begin en zonder einde.
Opeens hield de muziek op, maar ze was nog steeds in hun ban. Jan, was het
Jan?, liep naar haar toe. Je kleding zal wel nat zijn, trek het maar uit,
dan kunnen we het bij het vuur drogen. Ze leek geen keus te hebben, ze kon
alleen toegeven. Hij hielp haar met het ontdoen van haar kleding, die bij
het vuur werd gelegd. Het was niet koud, want het vuur en de actie verwarmde
haar. Ook de jongens deden hun kleding af, al waren die niet nat geworden.
Ze nam het spektakel aan zonder te denken, want ze had haar wil niet meer
onder controle. Ze moest wel even blozen toen ze de grote fallus zag, want
zo gigantisch had ze hem nooit gezien.
De jongens begonnen weer op de muziek te spelen. Het was nog niet tot haar
doorgedrongen dat ook het uiterlijk van de jongens veranderd was. Hun benen
waren veel dikker geworden, en harig. Hun voeten waren hoeven geworden en
aan hun hoofden groeiden hoorns. De dans werd weer voortgezet. De tijd leek
eeuwig te duren. In de tussentijd was de regen overgelopen naar hagel. De
steentjes sloegen in op haar huid, maar door de trance merkte ze er niets
van. Ze moest doorgaan, doordansen, tot het einde der tijden.
En alweer hielden de jongens op met hun muzikale talenten te tonen. Dit keer
boden ze haar aan om iets te drinken. Uit het huisje haalden ze een fles
wijn, wat kruiden en een bokaal. Ze deden de kruiden in de bokaal en goten
er wijn over. Gluhwein, lekker met dit weer. Ze had al eerder gluhwein
gedronken, en dat was haar toen goed bevallen. De bokaal werd verwarmt op
het vuur en ze liepen plechtig naar haar toe. Ze nam een slok. De hitte
golfde door haar heen. Heerlijk. Ze dronk de beker leeg. De jongens waren
alweer naar hun instrumenten gelopen en ze was weer helemaal klaar om te
dansen. Ze zat weer volop nieuwe energie. Ze begonnen nu een ander lied te
spelen, zwaarder en donkerder. Het was niet zo vrolijk als de vorige
liedjes. Toch vervielen ze weer in een dans, tot ze pijn voelde in haar
buik. Ze greep direct naar haar maag, omdat er daar iets roerde. Jan begon
met het lied mee te zingen. .thentos pino..kala fila..
Haar tenen kromde. Een verschrikkelijke kramp sloeg door haar voeten. Ze
viel op de grond, en ze greep naar haar voeten. Ze werden hard en kregen een
grijze kleur. Haar benen werden ook behaarder, met rode haren. De
hagelstenen kwamen extra hard aan op het veranderende lichaam. Ze kon niet
meer tegen de pijn en ze kwam in een staat van bewusteloosheid.
Haar voeten veranderde in hoeven, haar benen in poten. In de stille nacht,
die verbroken werd door muziek en het geluid van de slaande hagel,
fluisterde Pan We kunnen ons ras voortzetten, jongens, Satyrs zullen nooit
uitsterven. De hagel veranderde in sneeuw die een laagje vormde om de
bewusteloze gestalte op de grond. Ze droomde over haar hergeboorte, haar
nieuwe leven als ze wakker zou worden, waar ze nu alleen nog maar van kon
dromen, badend in het vruchtwater.
Regen wast de hersenen schoon[bewerken]
Geschreven door P-etr-a
Bah wat haat ze files. Yvonne had er zelf voor gekozen om elke dag
van Zandvoort naar Amsterdam te rijden, omdat ze zo graag aan zee
wilde wonen. Maar die files, oh god die files. En dat terwijl ze
vandaag vroeg genoeg klaar was met werken om de spits voor te zijn,
maar Ivo erop stond dat ze koffie zouden gaan drinken. Zij kon
natuurlijk niet anders dan toestemmen. Hij heeft zoiets
onweerstaanbaars, al weet ze niet precies w�t het is.
Ze stopt haar favoriete meezing-cd in de speler en sluit zich af van
de mensen in auto's naast haar. Even sluit ze haar ogen en ziet ze Ivo
voor zich, met zijn glanzend zwarte krullen. Dan komt de rij auto's
weer een beetje in beweging en het dringt tot haar door dat ze wel bij
de weg moet blijven.
Eindelijk draait ze de afslag op, weer thuis. Hoewel ze de laatste
tijd wel minder plezier heeft in de thuiskomst. Ze houdt onverminderd
van de zee, maar stiekem begint ze zich te ergeren aan haar saaie
leventje. Elke dag gaat ze naar haar werk en daarna meteen weer terug
naar Zandvoort. Ze zou zo graag weer eens een nacht feesten in de
stad, zoals ze vroeger deed. Nu is haar enige vertier de schilderclub
op dinsdagavond en zo af en toe een bezoekje aan een getrouwde
vriendin elders in het land. Dat is dan volwassen worden, denkt ze.
Ouders die constant op reis zijn van hun vervroegde pensioen en
vriendinnen die het in Limburg en Groningen te druk hebben met hun
kinderen. Die zij ook nog eens niet kan krijgen. En dan Ferdinand. Een
lieve echtgenoot, maar ze hebben nog zo weinig met elkaar.
Yvonne zet het uit haar hoofd. Ze klikt haar gordel los en pakt haar
tas van de passagiersstoel. Ze zeewind strijkt door haar haren,
heerlijk vindt ze dat. Even blijft ze staan, om vervolgens snel naar
huis te lopen. Ferdinand zal waarschijnlijk het eten al klaar hebben.
Het is woensdag, dus eten ze slavinkjes met spinazie. Ze hoopt dat hij
er een lekker eitje bij heeft gekookt. Snel gooit ze haar jas over de
kapstok en trapt ze haar schoenen uit, het is aangenaam warm binnen.
Ze loopt naar de keuken en geeft Theo een kus in zijn nek. 'Hoi
lieverd, dat ruikt lekker.' 'Dank je. Hoe was het op je werk vandaag?'
'Oh prima hoor, veel papierwerk weer.' 'Ja, dat hou je toch h�, met
die kantoorbaan.' 'Nou, jij kan er anders ook wat van,' grapt Yvonne.
Ferdinand is schrijver. Hij heeft een rommelhok met stapels papier en
een immense boekenkast. 'Je moet veel lezen om goed te kunnen
schrijven,' is zijn motto. De hele dag thuis zitten maakt hem niet
uit, daar kan hij prima schrijven. En als het hem echt niet meer lukt
loopt hij met zijn lange jas over de boulevard of gaat hij naar
Haarlem. Met de trein, want hij heeft geen rijbewijs.
Ze zitten tegenover elkaar aan tafel en bespreken de dag. Yvonne kan
maar met moeite haar hoofd erbij houden, nu ze telkens zo aan Ivo moet
denken. Na het eten stapelt ze voorzichtig de afwas in de vaatwasser.
Met een mandarijntje en een pot thee gaat ze richting televisie. Elke
woensdag kijkt ze naar het waargebeurde verhaal op RTL 4, zoals echte
Libelle en Margriet-lezende huisvrouwen dat doen. Al heeft ze geen
abonnement op deze bladen. Dat vindt ze te frustrerend, met al die
kinderonderwerpen. Ferdinand heeft zich inmiddels alweer
teruggetrokken in zijn schrijfkamer. Achter een oud computertje, want
'ik hoef toch niet te internetten'.
Het waargebeurde verhaal gaat over een vrouw die haar man had vermoord
omdat hij de kinderen mishandelde. Bij haar executie aan het eind
pinkt Yvonne een traantje weg. Ze drinkt de laatste slokken thee op en
druktede televisie uit. 'Ik ga naar bed hoor lieverd,' roept ze op weg
naar de keuken.
In bed gaan haar gedachten weer naar Ivo. Ze fantaseert over met hem
in zijn appartement in Amsterdam dineren, om daarna ietwat
aangeschoten van de vele wijn naast hem in slaap te vallen. Zijn geur
is zo mannelijk, maar jong mannelijk. Zo anders dan die van Ferdinand.
Ferdinand is een lieverd, ongetwijfeld, maar hij windt haar niet op.
Niet meer.
De volgende ochtend in de auto schrikt ze van de ontdekking die ze de
avond ervoor in bed heeft gedaan. Ferdinand en zij hebben niets meer
over dan een saai 'houden van'. De seks is saai en ze verlangt naar
iemand anders. Dit is haar nooit eerder overkomen. Vandaag zal ze Ivo
weer onder ogen komen, dat kan niet anders.
En jawel. Als Yvonne bij de koffieautomaat staat te wachten op de
kopjes voor een hele vergadering, komt Ivo even naar haar toe. 'Ik
vond het heel gezellig gisteren, Yvonne.' Hij komt gevaarlijk dicht
bij haar staan, maar ze vindt het niet erg. 'Ik ook,' stamelt ze. Ivo
is iets brutaler. 'Heb je zin om zo met me te lunchen? Ik heb een
geweldig tentje ontdekt hier vlak om de hoek.' 'Ehh, ok� dan. Kom me
zometeen maar ophalen.'
Zo, vandaag ontloopt ze de file wel. In een over de snelweg razende
auto denkt ze terug aan haar lunch met Ivo vandaag. Het was heerlijk,
ze hadden het over zo veel kunnen hebben. Yvonne heeft het gevoel dat
ze echt verliefd op hem is. Haar telefoon piept. Met een schuin oog
kijkt ze naar het smsje: 'Hoi Yvon, ik vond het heerlijk vandaag. Ik
droom ervan dat jij vannacht bij me bent. Ivo.' Hij overvalt haar. Dit
had ze niet verwacht, terwijl het te verwachten viel. Ze reageert er
niet op.
Die avond in bed geeft ze Ferdinand een kus. Ze wil bij hem weg, maar
daar zou hij nooit overheen komen. Als hij slaapt loopt ze naar
beneden en belt Ivo op. 'Hoi, ik las je sms.' 'Ja, sorry daarvoor, ik
weet niet waarom ik' 'Nee! Ik ben heel blij dat je dit hebt gezegd.
Ik zit hier ook al een tijd mee. Ik kom naar je toe.' Ze hangt op.
Yvonne schrijft een briefje aan Ferdinand en loopt naar buiten. De
regen valt uit de zwarte lucht op haar hoofd, en spoelt haar tranen
weg. Ze heeft medelijden met Ferdinand, die lieve Ferdinand. Altijd
doet hij alles voor haar en wat krijgt hij van haar terug? Stank voor
dank! Snel rent ze terug naar binnen, verscheurt ze haar brief en gaat
ze met haar natte kleren weer naast hem in bed liggen. Ze kijkt naar
hem en haar hart vult zich zoals de eerste keer dat ze hem zag.
Morgen zal ze stoppen met Ivo, nu echt. Echt.
Een Duister Lot[bewerken]
Geschreven door Biancavia
Daar lag hij volkomen hulpeloos in het duister. Hij voelde de pijn van de val die hij zojuist gemaakt had terwijl het water over zijn naakte lichaam stroomde. Langzaam probeerde hij overeind te komen. Voelend waar de muur begon ging hij voorzichtig op zijn voeten staan.
Hij besefte dat hij een manier moest vinden om een einde te maken aan deze situatie.
Alles in zijn leven had hij op orde gehad en nu was er iets gebeurd wat zijn leven zo veranderd had dat hij volkomen afhankelijk was geworden van anderen. Het was gewoon niet eerlijk. Hij was woedend over dit onrecht, maar hij wist dat hij er niets aan had kunnen doen. Het was zijn schuld niet, het was niemand zijn schuld. Geen mens had het kunnen voorkomen. Het was de schuld van het leven zelf en hij wist dat er maar ��n oplossing was om deze schuld te vereffenen.
Het begon toen hij nog even voor zijn werk een belangrijke vergadering aan het voorbereiden was, toen hij opeens zijn eigen tekeningen niet goed meer kon bekijken. Hij wreef in zijn ogen, maar alles om hem heen was wazig. Hoewel het nog vroeg in de avond was, dacht hij dat het door oververmoeidheid zou kunnen komen. Het was nogal druk geweest de laatste tijd op zijn werk. Vanwege de grote orders die hij had binnengehaald was hij nu al wekenlang zon tien tot twaalf uur per dag bezig alles in orde te krijgen. Als toparchitect moet je nu eenmaal veel uren in je werk steken. Hij was goed in zijn werk en hij haalde bakken met geld binnen. Zijn huis stond dan ook vol met de nieuwste snufjes op elektronicagebied, waar hij dan ook erg trots op was.
Hij voelde zijn ogen irriteren en hij wreef nog een keer, maar hij bleef alles wazig zien. Dit keer besloot hij eens vroeg naar bed te gaan. Hij ging naar de slaapkamer en deed het licht aan, om de brandende lamp zag hij een groene gloed als een ring om het licht hangen.
De wekker zette hij op 5.00 uur, zodat hij morgenochtend nog tijd had de rest van de vergadering voor te bereiden, maar bij het instellen van zijn digitale wekker moest hij goed kijken. Het getal 5 kon hij nog maar net van de 6 onderscheiden, de rode LED lampjes vloeiden in elkaar over en leken rode vlekjes te vormen.
Hij deed het licht uit en probeerde te gaan slapen, wat echter niet lukte doordat hij zat zo met zijn presentatie in zijn hoofd zat voor morgen. In zijn hoofd repeteerde hij wat hij wilde zeggen en welke antwoorden hij op eventuele vragen zou kunnen geven. Hij moest en zou deze order binnenhalen.
Blijkbaar was hij toch even in slaap gevallen, want hij werd compleet verward wakker, het zweet stond op zijn voorhoofd. Hij draaide zich om en een gevoel alsof zijn maag werd samengeknepen maakte hem misselijk. Zijn ogen deden pijn en hoe laat het was kon hij niet zien, want de wekker was nu ��n wazige rode vlek geworden. Zijn vingers tasten het nachtkastje af op zoek naar het lichtknopje van zijn lamp. Hij kon het niet vinden en hij voelde een kramp in zijn maag wat zich omhoog werkte naar zijn slokdarm. Snel zette hij zijn voeten op de grond en hij wilde opstaan, maar door duizeligheid en helse pijn in zijn ogen viel hij terug op bed.
De misselijkheid was nu ondraaglijk en hij probeerde weer op te staan, terwijl hij zich met ��n hand staande probeerde te houden tegen de muur. Hij voelde zijn maaginhoud omhoog komen en op de tast wist hij de deurklink te vinden, maar het was al te laat. Op zijn knie�n zakkend voelde hij hoe het zuur zich door zijn slokdarm naar boven perste en hij gaf over op zijn dure hoogpolige slaapkamertapijt.
Zijn ogen prikten van de tranen en deden ontzettend pijn. Het voelde alsof zijn ogen uit hun kassen gedrukt zouden worden. Hij kneep zijn oogleden dicht en liet zich op de vloer vallen.
Door de misselijkheid en hevige pijn raakte hij half in paniek en hij probeerde weer overeind te komen. Hij strompelde de gang in, maar voelde hoe hij met zijn voet in zijn eigen braaksel stond. Hij gaf nog een keer over, viel op de grond met zijn hoofd tegen de muur en verloor het bewustzijn.
Toen hij wakker werd was het pikdonker. Zijn ogen deden pijn en hij voelde nog steeds krampen in zijn maag.
Hij besefte langzaam dat hij in de gang lag en hij stond op om het lichtknopje te zoeken. Toen hij het licht aanzetten deed de lamp het niet. Hij vloekte en voelde op de tast hoe hij naar de woonkamer kon lopen. Ook daar deed het licht het niet.
De telefoon ging. Hij ging op het geluid af, maar hij botste overal tegenaan en hij was te laat met opnemen.
Na een paar minuten ging de telefoon weer. Hij ging weer op het geluid af en eindelijk had hij hem te pakken. Waar blijf je nou? Je had hier al 20 minuten moeten zijn!
Het was een nachtmerrie. Hij had rillend in zijn onderbroek en T-shirt op de grond gezeten toen ze hem vonden.
Het spijt me, had de dokter gezegd. Er is niets meer wat we voor u kunnen doen. Acuut glaucoom is niet te genezen als het niet direct behandeld wordt. U zult de rest van uw leven blind zijn.
Hij woont nu tijdelijk in een centrum waar ze hem proberen te leren omgaan met zijn nieuwe leven. Ze hebben aangeboden dat hij in aanmerking kon komen voor een geleidehond. Een hond! Zon vies stinkbeest, daar moet hij echt niets van hebben.
Ze willen hem leren lezen met braille. Wat heeft hij daaraan? Hij kan toch niet meer ontwerpen, niet tekenen.
Zijn carri�re was zijn leven, hij had alleen zichzelf, hij had geleefd voor zijn huis, zijn televisie, zijn apparatuur en zijn auto.
Nu heeft hij er niets meer aan. Helemaal niets! Al het geld in de wereld kan hem zijn gezichtsvermogen nog niet teruggeven. Waarom? Waarom was juist hem dit overkomen? Het was gewoon niet eerlijk. Alles is zwart geworden.
s Nachts schrikt hij wakker en hij weet niet of hij nog droomt of wakker is. Soms ziet hij dingen in zijn slaapkamer, schimmen, maar dan beseft hij weer dat dat niet kan en dat hij had liggen dromen. Elke nacht is een hel. Het zweet loopt in straaltjes langs zijn gezicht.
Niets kan hij meer. Zijn leven is niets meer waard. Bij alles heeft hij hulp nodig.
Is dit leven? Nee, dit is hel. Leeft hij eigenlijk nog wel? Soms twijfelt hij, denkt hij dat hij al dood is.
Hij was gevallen onder de douche. Toen hij daar volkomen hulpeloos in het duister lag, terwijl het water over zijn naakte lichaam stroomde, kwam bij hem het besef dat hij er een einde aan moest maken. Hij zou wraak nemen op het leven.
Ze proberen het allemaal wel hoor. Laten hem muziek luisteren. Stellen dingen voor. Aangepast werk zou hij kunnen doen. Hij had ze gewoon uitgelachen. Werk? Bezigheidstherapie zou het zijn. Nee, hij wil niet. Geen stok, geen luisterboeken, en al helemaal geen hond. Klaar. Voor hem was het over.
Elke dag krijgt hij ��n antidepressivum. Niet dat hij die slikt, maar men had nu eenmaal besloten dat hij die in moest nemen. Hij bewaart ze in een sok in zijn kastje. Hij herkent de sok door een gaatje in de hiel.
Hij heeft een balkon op zijn kamer. Een keer was hij buiten gaan staan. Het miezerde. Hij voelde de regen op zijn gezicht. Een verzorgster kwam bij hem staan en vroeg wat hij daar deed. Hij vroeg hoe hoog dit balkon was. Ze had hem geen antwoord gegeven, maar hij weet dat het zeker op de derde of vierde verdieping moest zijn, hij kon duidelijk horen dat de weg onder hem langs liep, de autos die er reden klonken van redelijk diep.
s Avonds pakt hij zijn sok, voelt erin en telt de pilletjes. Het is zijn enige houvast tot zijn kamergenoot vertelt dat tegenwoordig zeer zelden mensen overlijden door een overdosis aan antidepressiva door de veranderde samenstelling van de pillen.
Het is donker. Hij is bang, maar hij weet niet waarom. Er is iets dat naar hem kijkt vanuit de hoek. Hij voelt het. Hij wil zijn ogen opendoen, maar het lukt niet. Misschien droomt hij. Ga weg! schreeuwt hij. Het blijft volkomen stil. Hij moet wel wakker zijn. De enige beelden die hij nog ziet zijn in zijn dromen.
Hij hoort hoe de regen tegen het raam striemt. Dat is het enige wat hem nog het gevoel kan geven dat hij nog enigszins leeft. Een douche of regen, het water dat zijn huid aanraakt en hem ervan overtuigt dat hij nog bestaat, dat zijn lichaam er nog is en dat hij nog in staat is om te voelen. Steeds als het regent gaat hij op het balkon staan. Zo ook nu.
Het water loopt in straaltjes van zijn haar zijn nek in. Hij hoort een auto voorbijkomen onder zich.
De reling van het balkon is niet hoog. Hij slaat er een been overheen. Met twee handen houdt hij zich vast. Nu het andere been. Hij staat nu met zijn rug naar de leegte gekeerd, de regen in zijn nek verkilt hem. Hij durft niet.
Lafaard! zegt hij tegen zichzelf. Hij is woedend. Zijn handen klemmen zich om de reling vast. Zijn hele lichaam is verkrampt.
Dan laat hij los.
Hij wordt wakker en hij voelt niets. Alles is donker. Hij ruikt de geur van het ziekenhuis waar hij twee weken geleden ook lag. Hij kan zich niet bewegen. Hij schreeuwt.
Snelle lichte voetstappen haasten zich weg. Nog geen minuut later hoort hij ze terug komen, samen met wat zwaardere voetstappen. Ze stoppen bij zijn bed.
Het spijt me, hoort hij de dokter zeggen. Er is niets meer wat we voor u kunnen doen. Door het breken van uw nek zijn de zenuwen van uw wervelkolom beschadigd geraakt. U zult de rest van uw leven vanaf uw nek verlamd zijn.
Morgen komt de regen[bewerken]
Geschreven door _Arual_
Vannacht heeft ze niet geslapen, vannacht heeft gedroomd. Zittend aan
het einde van ons bed, haar voeten plat op het veel te koude zeil,
staarde ze urenlang naar de kale muur. De dekens, die ze aanvankelijk
over haar schouders gedrapeerd had, waren na krap een half uur al op
de grond gegleden. Ze liet het zo. Ze leek versteend, misschien wel
bevroren te zijn.
Ik hield me stil, deed alsof ik sliep. Ik wilde haar niet aankijken,
ik kon het niet meer opbrengen. Want ongetwijfeld zou dat dan weer
misgaan. Net zoals twee weken terug, toen ik s avonds thuiskwam van
mijn werk. Ze deed de deur voor me open, ik keek op, zag haar gezicht,
en liet bijna mijn tas uit m'n handen vallen. Even dacht ik onderuit
te gaan, tegelijkertijd schoot het door me heen dat ik weg wilde
vluchten, nooit meer terug moest komen. Maar mijn sprakeloosheid
verdween.
"Hannah," zei ik, "je huid. Je ziet helemaal gelig."
Ze deinsde terug, liet daardoor Bob - een van onze bouviers - door de
deur heen naar buiten glippen. Vloekend wist ik hem nog net bij zijn
nekvel te grijpen. Ik sloeg het dier met mijn paraplu terug de gang
in, trapte het in zijn zij, totdat het geluidloos piepte. De andere
hond kwam aangelopen en grauwde naar Bob. Ook dat nog. Ik liet ze
achter, vechtend.
Vanuit mijn ooghoeken had ik gezien dat ze de huiskamer in was
gewankeld. Ik volgde haar, gehaast. Ze zat trillend op de bank, in het
hoekje waar ze altijd zit, haar hoekje, waar nooit iemand anders mocht
gaan zitten. Nooit, ook niet in de toekomst. Dat hadden we al
afgesproken.
Ik bekeek haar nog eens goed. Binnen, met de gordijnen dicht en in het
gedempte licht van schemerlampen en kaarsen, leek dat wat ik een
minuutje eerder had gezien niet meer dan zinsbegoocheling te zijn.
"Als mijn huid geel ziet, dan ga ik dan Ach, je weet het toch, wat
ze ons verteld hebben?"
Ze keek me aan met ogen die zwart waren van de schrik en van nog iets anders.
Die blik is niet meer verdwenen. Ze zat daar vannacht maar te staren,
aan het voeteneinde van ons bed. Met zwarte ogen die vorige maand nog
lichtblauw waren. En ik weet niet wat er door haar heen ging, maar het
moest vervormd zijn door door alles. Door de dingen die niet in haar
lijf hoorden.
Ik hoorde haar mompelen, op een gegeven moment. Ze praatte tegen de
muur. Ze had het over goden die zich toch zeker niet vergissen -
terwijl ze al zeker tien jaar geen kerk meer van binnen heeft gezien.
Of misschien juist omdat ze nooit meer naar een mis is geweest. Ik
durfde het haar niet te vragen. Met haar rechterhand tekende ze traag
cirkels in de lucht, en ze wees naar dingen die alleen zij met die
zwarte ogen zien kon.
Ze vertelde de muur flarden van een verhaal dat vast en zeker voor
niemands oren bestemd was. Ze zou een baby ontvoeren, en weer
terugbrengen. Maar niet voordat ze het kind van boven tot onder had
getatoe�erd met duivelse tekens, met vloeken, met scabreuze
afbeeldingen. Ze had het over kabouters van het kwaad die de kamer
bezetten, al haar hele leven lang. Ik weet ook niet waar ze het
allemaal vandaan haalde.
Op een gegeven moment knipte ze een schemerlampje aan, en pakte het
boek dat op haar nachtkastje lag. De eerste twee regels las ze voor.
"Als ich f�nfzehn war, hatte ich Gelbsucht. Die Krankheit begann im
Herbst und endete im Fr�hjahr." Daarna sloeg ze het boek weer dicht,
en legde het terug op het nachtkastje.
Ik houd niet van mannen die huilen. Wat heb ik mezelf vannacht gehaat,
in alle stilte.
Het was inderdaad in de herfst begonnen, maar het was geen geelzucht.
Dan was er nog iets van hoop geweest, denk ik. De lente was inmiddels
aangebroken. In krap een half jaar tijd had het zich vanuit haar
darmen uit rechtstreeks naar haar lever en nu schijnbaar ook haar
hoofd gevreten.
Het was zo vreemd. Bij haar is het zo veel anders gegaan dan bij de
meeste mensen die hetzelfde onder de leden hadden. Ik zag in het
ziekenhuis iedere twee weken hoe zij stuk voor stuk vermagerden. Er
bleef niet veel meer van ze over dan een rammelend skelet in een zak
grauwe huid, dat alleen nog maar voor de naaste familieleden
kunstmatig in leven werd gehouden. En als hun ogen zwart werden,
duurde het nog maar enkele dagen voor ze stierven.
Maar Hannah niet. Ze zwol op. Ze ging minder wegen, het getal op de
display van de weegschaal nam met de week af. Ze at nauwelijks nog. En
toch, ondanks het dieet van vloeibaar astronautenvoer, zwol ze op. Er
zat een uitstulping in haar zij. Haar buik raakte uit proportie. Dat
kon ook niet anders, want in zekere zin was ze natuurlijk zwanger van
iets gruwelijks dat ook nog eens groeide als kool. Haar gezicht werd
pafferig, er kwamen deukjes in haar wangen en plooien in haar
voorhoofd.
"Ik lijk zo wel op tante Truus als ze weer eens aan de Prednison moet."
Ze leek wel wat op tante Truus, dat klopt. Maar bovenal leek ze op een
immense spons, zeker toen haar ziekelijke huid ook nog geel
verkleurde.
Die zwarte ogen, daar liep ze nu al weken mee rond. Ik kon er niet
over uit. Niemand kon het bevatten, alleen zijzelf. Ik geloof daarom
dat morfine misschien wel alles inzichtelijk maakt. In het licht van
de schemerlampen keek ze naar de foto van haar vader die jaren eerder
al aan kanker was overleden. Ze mompelde iets over samen hemelen.
Er reed een auto langs. Terwijl het schijnsel van de koplampen van de
auto door het slaapkamerraam heen naar binnen viel, kreunde ze. Ze
leek te ontwaken uit haar slapeloze droom. En ze zei mijn naam,
fluisterend, en vroeg of ik haar wilde helpen.
"Ik moet zo nodig, maar ik kan niet meer op mijn benen staan. Hoe
moet dat nou toch?"
Ik wilde haar ondersteunen naar de WC, maar het lukte haar inderdaad
niet eens om op te staan. En met geen mogelijkheid kreeg ik het voor
elkaar om haar op te tillen. Door mijn gestuntel viel ze om, en kwam
dwars over het bed heen te liggen. Uiteindelijk zei ze dat ze het dan
maar in het bed deed, dat dat toch niets meer uitmaakte. En ik zei dat
het goed was. Dat ik toch een nieuw bed moest kopen, een tweepersoons
was voortaan zo zinloos en zo pijnlijk.
Het lukte haar met veel moeite weer om zich op te richten.
Uiteindelijk kwam er niets, en ik was ondanks alles opgelucht. Ik
hield haar vast, en voelde dwars door haar klamme nachtjapon heen hoe
gloeiend heet haar lijf was.
Ze staarde me aan, en ik kon mijn gezicht niet afwenden.
"Het is het einde van alles wanneer het zo heet is in maart."
Ik heb haar rustig neergelegd in ons bed. Het deken dat op de grond
lag, heb ik over haar heen gegooid, zodat alleen haar gezicht nog te
zien was. Voorzichtig met mijn rechterhand heb ik over haar oogleden
gestreken. Het ging gemakkelijker dan ik dacht, iemands ogen sluiten.
Ik ben gaan wandelen. Kilometers en kilometers. In het begin liepen de
honden nog blaffend en kwispelend voor me uit. Nu moet ik ze met me
meetrekken, vooral Bobbie moet ik aansporen. We gaan nog kilometers
verder, tot de regen mijn handen en mijn pyjama heeft schoongewassen,
en er geen verschil meer is te zien tussen mijn tranen en de
regendruppels.
Het Duister Van De Nacht[bewerken]
Geschreven door DaMart
Het park is verlaten als Carlo in het holst van de nacht op het bankje aan de oever van de rivier zit. Aan de overkant ziet hij de lichten van straatlantaarns op de dijk en hij neemt daar de koplampen waar van autos die niet rijden. In het vage licht kan hij met moeite enkele gestaltes, die ogenschijnlijk onrustig heen en weer lopen, van het duister onderscheiden. De stemmen die door de wind worden meegevoerd, geven Carlo de indruk dat er een zekere paniek heerst onder de mensen op de dijk. Hoewel het hem zeker benieuwt waarom de mensen zo nerveus lijken te zijn, kan hij er niet te lang bij stilstaan. Hij heeft al teveel aan zijn hoofd.
Een halve dag eerder heeft hij, zevenentwintig jaren oud, bij de dokter gezeten. Het nieuws kwam als een donderslag bij heldere hemel. De dokter schudde zijn hoofd toen Carlo de spreekkamer betrad. Hij had nog goede hoop gehad dat de resultaten van alle onderzoeken positief zouden zijn, maar de dokter hielp hem vanuit die droom een nachtmerrie in. Een zeer agressieve ziekte heeft zich genesteld in zijn hart. Zonder hartdonor zal hij vrijwel zeker zijn achtentwintigste verjaardag niet meer vieren.
Carlo voelt tranen over zijn wangen rollen als hij terug denkt aan het bezoek bij de dokter. Hij veegt de tranen met de achterkant van zijn wijsvinger weg en haalt zijn handen door zijn natte haar. Hij zucht en schudt zijn hoofd. Hij probeert zijn gedachten te verzetten en kijkt naar de overkant van de rivier. De lucht wordt blauw verlicht door zwaailichten. Nog meer mensen rennen rond in het licht van de straatlantaarns, de koplampen en de zwaailichten.
Carlo staat op en voelt de natte kleren aan zijn lichaam plakken. Hij kijkt omhoog en ziet tussen de wolken door het licht van enkele sterren. De bui van enkele minuten geleden is weggedreven, al bevindt een deel ervan zich nog steeds in de kleren van Carlo. Hij voelt zijn sokken soppen in zijn schoenen en nu pas beseft hij hoe hard het heeft geregend. In gedachten verzonken loopt hij verder, terwijl hij nogmaals omkijkt naar het tafereel aan de overkant van de rivier.
Hij wordt uit zijn gedachten weggerukt als hij tegen iets opbotst en valt. Hij kijkt omhoog en staart in het lachende gezicht van een meisje. Gaat het? Ze steekt haar hand uit en helpt Carlo overeind. Sorry, ik zag je niet Ze glimlacht naar hem. Geeft niks hoor. Ik zag jou ook niet. Ik ben trouwens Saskia. De Wilde.Carlo glimlacht terug en steekt zijn hand uit. Carlo. De Rustige. Saskia lacht. Nee gek, de Wilde is mijn achternaam. Maar wat brengt jou hier? Carlo haalt zijn schouders op. Geen idee eigenlijk. Ik ben zo met van alles bezig dat ik me dat niet eens kan herinneren. Hij wijst naar de overkant van de rivier. Daar lijkt wat te zijn gebeurd. Ik wilde net naar de brug verderop lopen om te kijken. Ben je zon ramptoerist dan, Carlo? Carlo schudt zijn hoofd. Nee, maar ik kom er toch langs als ik naar huis loop. Hij draait zijn hoofd nog eens om naar de zwaailichten. Dat ziet er echt niet best uit daar. Ik hoop dat er niemand gewond is geraakt. Hij draait zijn hoofd terug, maar ziet Saskia niet meer. Hij kijkt om zich heen, maar ze lijkt te zijn opgeslokt door het duister van de nacht.
Hoe lang hij met zijn blik heeft staan zoeken naar Saskia weet hij niet, maar hij besluit door te lopen als hij nieuwe druppels op zijn voorhoofd voelt. Hij volgt het grintpad dat hem naar de uitgang van het park leidt. In het licht van de straatlantaarns ziet hij hoe regendruppels alweer in steeds grotere hoeveelheden naar beneden vallen. Hij is echter al zo nat, dat hij de regen niet meer voelt. Hij trekt de kraag van zijn jas omhoog en stapt snel door. Als hij een bushokje passeert wordt hij plotseling aan zijn arm getrokken. Je kunt beter even schuilen.
Carlo kijkt om en ziet Saskia in het bushokje staan. Waar was jij nou ineens? Schuilen voor de regen natuurlijk. Carlo kijkt haar verward aan. Sommige mensen voelen het aan als het gaat regenen. Ik ben zo iemand. Carlo begrijpt er nog steeds weinig van, maar de glimlach van Saskia doet alle verwarring verdwijnen. Ik kan maar beter even wachten totdat het wat droger is. Ik wil niet ziek worden. Maakt dat nog wat uit dan? Carlo schrikt als Saskia hem die vraag stelt. Hoe bedoel je dat? Ze heeft haar glimlach ingeruild voor een serieuze blik. Zoals ik het zeg. Maakt het voor jou nog wat uit of je ziek wordt of niet? Voor mij maakt dat niks meer uit hoor. En voor jou volgens mij ook niet. Anders hadden we hier nu niet in dit bushokje staan kletsen. Saskia steekt haar arm onder het dak van het bushokje vandaan. Hm, het regent nog steeds. Carlo kijkt naar de lucht, waar de sterren zijn verdwenen achter de wolken. Als hij zijn blik weer op Saskia richt, is ze opnieuw verdwenen.
Carlo tuurt de straat in beide richtingen af, maar van Saskia is geen spoor te bekennen. Aan de ene kant vindt hij dat jammer, maar aan de andere kant is hij opgelucht dat het mysterieuze meisje verdwenen is. Ze heeft een leuke glimlach waar Carlo makkelijk voor smelt, maar ze heeft ook iets beangstigends. Hij heeft het gevoel dat ze enkele momenten geleden al meer over hem wist dan ze zou kunnen weten. Carlo zet zijn voettocht naar huis, ondanks de regen, voort. Een paar honderd meter voorbij het bushokje stuit hij op een blauw ANWB-bord. Hij passeert het, maar loopt een paar stappen terug om te kijken of hij de tekst goed gelezen heeft. Tiel 13
Hij vraagt zich af wat hij in godsnaam 13 kilometer van huis doet zonder auto of fiets. Is hij wel komen lopen? Is hij zijn fiets niet vergeten? Die laatste optie wuift hij snel weg, als hij zich realiseert dat zijn fiets al weken een lekke voorband heeft. Is hij met de auto dan?
Hij voelt in zijn jaszak, maar voelt geen autosleutels. Die zou hij zeker bij zich moeten hebben als hij zijn auto ergens geparkeerd heeft. Hij voelt een paniekaanval opkomen en doet zijn uiterste best om die te voorkomen. Stress zal zijn uitwerking op de conditie van zijn hart zeker niet missen.
Misschien was je zo in gedachten verzonken dat je gewoon zon lang eind hebt gelopen? Carlo schrikt als hij de stem van Saskia weer hoort. Hij draait zijn hoofd naar rechts en ziet haar naast hem lopen, met haar handen in de zak van haar jas. Haar blonde haren zitten in een staartje achter haar hoofd gebonden. Wie ben jij? Carlo hoort de paniek in zijn eigen stem. Ik ben Saskia de Wilde, dat heb ik je toch al verteld? Carlo schudt zijn hoofd. Er klopt iets niet. Waarom weet je wat ik denk, wat er in me omgaat? Saskia stopt en houdt Carlo zijn pols vast. Ze kijkt hem diep in zijn ogen aan. Hij doet zijn best om niet betoverd te raken door haar blauwe kijkers. Ik weet niet wat er in je omgaat. Maar ik ben wel goed in raden. Lichaamstaal verraadt meer dan je denkt. Carlo sluit zijn ogen. Als hij ze opent, hoopt hij dat het meisje weer verdwenen is, maar ze staat er nog steeds. Ik moet hier zo een andere kant uit. Als je dat pad neemt, snijd je ongeveer tien minuten af. Ze wijst naar een klinkerpad dat tussen een paar struiken verdwijnt. Als Carlo zijn blik weer op Saskia wil richten, staart hij opnieuw naar een duistere leegte.
Hij twijfelt of hij het advies van het meisje moet opvolgen. Een kortere looptijd trekt hem wel aan, maar nog steeds is hij het angstige gevoel dat Saskia hem bezorgt niet kwijt.
Uiteindelijk besluit hij toch het door haar aangewezen pad te volgen. Als het hem niet bevalt kan hij altijd nog omkeren en alsnog zijn huidige weg vervolgen. Het klinkerpad gaat al snel over in een modderig zandpad. Er is geen verlichting en de begroeiing aan de zijkanten wordt dikker en hoger, waardoor Carlo zich opgesloten voelt in het duister. Het pad houdt op bij een groot ijzeren hek. Carlo pakt een van de spijlen beet en voor hij het weet staat hij aan de andere kant van het hek. Hij had niet verwacht dat het zo makkelijk open zou gaan. Even twijfelt hij of hij niet terug moet gaan, maar besluit toch door te lopen. In de verte ziet hij het flauwe schijnsel van een lantaarn, en hij bedenkt zich dat hij waarschijnlijk dicht bij de weg zit. Hij versnelt zijn pas, waardoor hij de boomwortel die vlak boven het grondoppervlak uitsteekt pas bemerkt als hij languit op de grond ligt. Hij voelt een steek in zijn enkel en wrijft erover. Hij probeert vanuit zijn zittende houding op te staan, maar zakt terug als hij ziet waar hij terecht is gekomen.
Zowel links als rechts van hem staan stenen. Sommige zijn half rond aan de bovenkant, andere zijn rechthoekig van vorm. Een enkele steen wordt gesierd door een kruis dat er op of vlakbij staat. Carlo krabbelt snel overeind. Kerkhoven zijn nou niet bepaald zijn favoriete plek om midden in de nacht te bezoeken. Als hij overeind staat, voelt hij nogmaals aan zijn enkel en loopt door. Hij voelt pijn bij elke stap die hij zet. Bij de straatlantaarn die het pad verlicht stopt hij. Er staat een bankje naast, waar hij op gaat zitten. Hij kijkt naar zijn enkel en voelt er nog een keer aan. Hij blijft even zitten en als de pijn enigszins is weggetrokken staat hij weer op. Hij laat zich echter meteen weer op het bankje terugzakken als hij de inscriptie op de grafsteen tegenover hem leest. Ze was een engel, die eindelijk haar vleugels kreeg en nu voor altijd van boven op ons toe zal kijken. Saskia de Wilde, 11 maart 1982 8 december 2004.
Carlo wrijft in zijn ogen en richt zijn blik weer op de grafsteen die wordt verlicht door de lantaarn enkele meters verderop. De tekst liegt er niet om. Zowel de naam als de leeftijd, voor zover hij dat kan inschatten, kloppen. Op de grafsteen is een kleine foto zichtbaar. Carlo loopt dichterbij om deze te bekijken. De foto is even veelzeggend als de tekst op de steen. Het is het meisje dat net zo spontaan als ze verschijnt weer verdwijnt. ?
Carlo slaat zichzelf met de vlakke hand op zijn wang in de hoop dat hij ontwaakt uit een boze droom. Maar hoe hard hij ook slaat, hij blijft gevangen in een droom die hij niet kan begrijpen. Misschien slaapt hij toch niet en loopt er nog iemand rond die zo heet en er hetzelfde uitziet? Die mogelijkheid verwerpt hij echter meteen. Dat zou t? toevallig zijn. Hij voelt zijn hart bonzen in zijn keel en haalt diep adem. Geen stress, geen angst. Niet zolang hij geen nieuw hart heeft. Stress kan dodelijk zijn, hij moet het zoveel mogelijk vermijden, aldus de dokter. Maar wat doet hij dan midden in de nacht op een kerkhof, kilometers van huis?
En waarom regent het nou alweer!
Carlo zet zichzelf in beweging en rent zo hard als zijn benen hem kunnen dragen. Hij volgt het pad tussen de grafstenen door. In zijn gevoel duurt het een eeuwigheid voordat hij de uitgang bereikt. Bij iedere stap die hij zet kijkt hij angstig om zich heen. Bang om Saskia, die er rationeel gezien niet kan zijn, opnieuw tegen het lijf te lopen. Hij moet het zich verbeeld hebben, geesten bestaan niet. Hij is een nuchter, rationeel denkend persoon die zich niet snel bang laat maken.
Opgelucht haalt hij adem als hij buiten het hek van het kerkhof staat. Hij stopt en steunt met een arm tegen een boom. Als hij omkijkt ziet hij dat het toegangshek gesloten is, ook al kan hij zich niet herinneren dat hij het achter zich dicht heeft gedaan, laat staan geopend. Zo erg worden zijn gedachten be?nvloed door de angst.
Als hij weer op adem is gekomen loopt hij in een snel wandeltempo verder. Hij passeert een groep mensen, die gespannen naar een punt kijken. Door alle gebeurtenissen van het afgelopen uur was hij de commotie op de dijk alweer vergeten. Hij stopt en kijkt naar het tafereel aan de voet van de dijk. Dat ziet er heftig uit. Carlo kijkt om en ziet Saskia naast hem staan. Ga weg! Saskia negeert hem. Hopelijk is er niemand gewond geraakt. Stop! Ga weg! Je kunt er niet echt zijn. Ik ben er, Carlo. En ik ben zo echt als jij. Carlo negeert Saskia en heeft alleen nog oog voor de ambulancebroeders die niet ver bij hem vandaan bezig zijn. Hij ziet hoe ze elkaar hoofdschuddend aankijken. Zijn blik dwaalt af naar het slachtoffer op de brancard. Hij sluit zijn ogen en kijkt nog een keer, maar het slachtoffer is nog steeds dezelfde persoon. Hij wil ernaartoe rennen, maar zijn benen willen hem niet brengen. Hij wil schreeuwen, maar zijn stem spreekt slechts met stilte.
Carlo voelt nog sterker dan voorheen angst, als hij ziet hoe de ambulancebroeders een deken leggen over het gezicht dat hij elke ochtend in de spiegel ziet. Hij staat aan de grond genageld, en voelt de nieuwe regendruppels die zijn ijskoude huid raken niet. Hij ziet hoe zijn lichaam de ambulance in wordt getild. Hij schreeuwt zonder gehoord te worden, en gaat langzaam op in het duister van de nacht.
Mama[bewerken]
Geschreven door Tha_Erik
Mama! Het sneeuwt! krijste ik opgewonden door de huiskamer, Mag ik gaan slee�n? Hoopvol richtte ik mijn blik naar mijn moeder. Vertederend keek ze terug.
Lieverd, het is geen sneeuw, kijk maar, het zijn gewoon druppels, zei ze met een liefdevolle stem. Beteuterd liet ik mijn hoofd hangen.
En daar komt nog bij dat het al veel te laat is, de zon slaapt al lang.
Fijn was dat. �n geen sneeuw, �n ook nog eens te laat om naar buiten te gaan. Moeders konden altijd alles verpesten. Was je op het raam aan het timmeren, mocht het weer eens niet. Was je bezig om naar wormen te graven in de plantenbak, mocht het weer eens niet. Moeders wilde gewoon niet dat je plezier maakte. Vaders daarentegen, die waren wel leuk.
Ik mag zeker ook niet in de plassen gaan springen? En met mijn modderlaarsjes op het schone witte tapijt een speurtocht uitzetten, voegde ik er in mijn gedachten aan toe. Ik hoorde het antwoord al niet eens meer. Voordat mijn moeder nog iets kon zeggen was ik al de trap opgerend. Ik wist toch al wat ze ging zeggen.
Nee, schat, dat vindt mama niet goed.
Doe dat maar niet, straks raak je nog gewond.
Niet eten, daar word je ziek van.
Altijd maar weer een goed smoesje om de dag te verpesten. Hard deed ik mijn slaapkamerdeur dicht. Mijn eigen slaapkamer, mijn terrein. Hier kon ik doen wat ik wilde, tenminste, als ik maar stil was. Anders kreeg mama hoofdpijn en dat was niet iets wat je vaak mee wilde maken.
Dan mocht je niks meer zeggen, moest je op je tenen lopen. Elk geluidje zorgde voor een uitbarsting van boze woorden. Soms maakte ik expres, ik bedoel per ongeluk, een geluid. Alleen om mama boos te maken. Dan kon je pas lachen! En door dat lachen werd mama alleen maar bozer, en dan moest ik nog harder lachen. Ik had de middag straf er graag voor over, want zeg nou zelf, de trap in de hal was toch hartstikke leuk om op te zitten en na te genieten?
Op mijn kamer was het donker. De regen druppelde buiten rustig door. Ik probeerde mij weg te vinden naar de speelgoedkist. Met mijn handen voor me uitgestrekt beeldde ik me in dat ik blind was. Ik struikelde over iets, zo te voelen de speelgoedtrein. Ik kwam hard neer met mijn hoofd op de grond. Een flits van wit licht schoot langs mij ogen, en toen werd alles zwart.
Goedemorgen, je hebt me wel even laten schrikken hoor, zei mijn moeder. Ik deed mijn ogen snel weer dicht. Waarom is mijn kamer zo licht en waarom krijg ik dat hoofd meteen te zien.
Ik deed mijn ogen dicht, maar het witte licht verdween niet. 'Ga weg!' riep ik naar mijn moeder, 'Waarom heb je dit gedaan?' Waarom liet ze me nooit met rust. Het werd met de minuut erger. Mama deed alles fout.
'Ik heb je niet laten struikelen hoor, dat was je eigen schuld. Dat krijg je er van als je het speelgoed niet opruimt.'
Langzaam deed ik mijn ogen open. Ik probeerde eens goed rond te kijken. Dit was mijn kamer helemaal niet. Het was veel te wit allemaal. Ziekenhuis? Of gekkenhuis?. 'Waar ben ik? Waar heb je me naar toe gebracht?' Ik werd langzaam wanhopig. 'Je hebt me weggebracht, net zoals met papa!'
Ik dacht terug aan die avond dat ik stil in bed heb zitten luisteren naar de ruzie tussen mijn ouders. Mama was boos geworden. Heel boos, en papa had niks fout gedaan. Hij was door mama het huis uit gezet. Ik heb 'm nooit meer gezien.
'Wat bedoel je daarmee? Papa heeft het zelf gedaan. En waarom begin je hier over? Kom we gaan naar huis, en je houdt je mond over papa! 'Boos nam mijn moeder me bij de hand en sleurde me van het harde bed af. We liepen uit de kamer een lange gang op.
Bij de balie kreeg mijn moeder een doosje medicijnen mee. De vrouw achter de balie zei iets over sterke slaappillen en kleine dosis. Ik wist dat ze voor mij waren.
Op de weg naar huis hield ik mijn mond. Ik probeerde me te herinneren wat er nou precies gebeurd was.
Het regende die nacht, en ik was boos naar boven gelopen. Maar wat was er gebeurd?
De rest van de dag kroop voorbij. Ik heb die dag niks mee gezegd en mijn moeder ook niet. 's Avonds begon het weer te regenen. Ik kreeg zin om weer buiten te gaan spelen, maar toen ik het vroeg liet mijn moeder weten dat ik nog te ziek was om te spelen.
Ik liep boos de trap op naar mijn slaapkamer. Toen ik de deur open deed kon ik mijn ogen niet geloven. Al het speelgoed was weg. De speelgoedkist stond open en toen ik er in keek zat er een briefje in.
Lieve Thomas,
Omdat je speelgoed niet veilig was heb ik het opgeruimd.
Als je beter bent mag je het weer terug.
-XXX-
Mama
Vol ongeloof staarde ik naar het briefje. Het zielige briefje. Mama kon het niet eens zelf vertellen. Buiten regende het hard. Het geluid kalmeerde me een beetje. Ik moest een plan bedenken. Een plan om haar terug te pakken, voor alles. Het moest wel slim gebeuren, want alleen dan zou het lukken.
Ik ging weer naar beneden. Mama zat een boek te lezen op de bank. Ze keek niet op of om toen ik de kamer binnenkwam. Heel lief en schattig kwam ik naar haar toe. 'Sorry, mama. Ik zal niet meer zo doen.' Het klonk zo overtuigend.
'Het geeft niks, lieverd. Je was waarschijnlijk nog een beetje verward van de van.' Ze zei het zonder op te kijken. Zoals altijd hoorde ik de ge�rriteerde ondertoon in haar stem. Maar ik mocht niks laten blijken.
Mijn ogen doorzochten de kamer. Waar had ze haar tas neergezet. Misschien in de hal. Ik ging er heen en zag tot mijn grote geluk dat de tas daar stond. Voorzichtig ritste ik 'm open en zocht naar de medicijnen. Ik pakte het doosje en haalde er zeven pillen uit. Dat zouden er toch zeker wel genoeg moeten zijn?
Met klamme handjes liep ik naar de keuken. Ik riep met een lieve stem naar mijn moeder. Glaasje sinaasappelsap, mama?
Lekker, Thomas. Lief van je.
Ik pakte een extra groot glas en het pak sinaasappelsap. Voorzichtig schonk ik het grote glas vol, de pilletjes onhandig nog steeds in mijn handen geklemd. Nadat het glas vol zat gooide ik de pilletjes er in. Ze zonken meteen. De woorden van de vrouw van de balie galmden nog door mijn hoofd. Sterke slaappillen, kleine dosis. Maar ik wilde dat mama lang sliep, dus een grote dosis. Even roeren, maar proberen om daar geen geluid mee te maken.
Langzaam zag ik dat de pillen oplosten in het sap. Ik pakte het glas met twee handen en liep voorzichtig naar mijn moeder. Alsjeblieft, mama.
Dank je wel, schat. Mijn moeder nam een paar grote slokken, legde het boek neer en begon weer met drinken. Wat had ik een dorst.
Ondertussen liep ik naar de hal. Ik begon mijn rubberen laarsjes te zoeken. Ik vond ze onder de kapstok, en toen ik ze aantrok hoorde ik het glas vallen. Een grote dosis. Ik deed de deur open. Lekker in de plassen springen.